Dit boek bestudeert de betekenis van gewelddadige aanvallen op stedelijke residenties van vooraanstaande families in Italië tijdens de Renaissance, alsook de relatie tussen dergelijke aanvallen en contemporaine architecturale ontwerptheorieën voor, en de gebouwde productie van, deze residenties.
Het boek stelt dat het denken over het architecturale ontwerp van stedelijke residenties in Italië tijdens de Renaissance - en met name hun visuele verschijning - ingebed zat in een contemporaine cultuur van geweld ten opzichte van gebouwen. De visuele verschijning van een gebouw kon, zo geloofde men, de toeschouwer onmiddellijk affecteren en diens houding ten opzichte van het gebouw sturen. Architecturale schoonheid en ornament konden operatief gemaakt worden ter bescherming van het gebouw en de familie die erin woonde.
Om de interactie tussen een historische context van geweld en de formulering van ontwerptheorieën te onderzoeken hanteert dit boek een dubbele aanpak: Het neemt historische gevallen van besmeuring, plundering en vernieling van stedelijke residenties onder de loep, alsook hoe dergelijke aanvallen, en hun relatie tot architectuurontwerp, besproken werden in teksten. Het onderzoek raakt aan disciplines als antropologie, sociale en politieke geschiedenis, architectuurgeschiedenis, rechtsgeschiedenis, filosofie... met als doel nieuwe inzichten te bieden in theorieën over magnificentia, schoonheid en ornament in Italië tijdens de Renaissance. | |