Dit doctoraatsonderzoek vertrekt van de observatie dat beton van essentieel belang was gedurende de koloniale bezetting van Congo door België (1908-1960). De infrastructuurwerken van de exploitatie-economie, de flatgebouwen in de nieuwe steden, de fabrieken van de industrialisatie: allemaal werden ze uit beton opgetrokken. Niet in het minst omdat men vond dat beton op excellente wijze een materiële uitdrukking gaf aan het paternalistische idee dat Congo door België de moderniteit in werd geholpen.
Hoewel beton dus lang als het ideale koloniale bouwmateriaal werd gezien, moeten we die typering kritisch bekijken en deze scriptie doet dat op twee manieren. In het eerste deel wordt de moderniteit van cement of het Westen als absolute zwaartepunt van die moderniteit ter discussie gesteld. De Congolese productie van cement in Congos eerste cementfabriek, maar ook in prekoloniale kalkovens brengt een ongelofelijke materiële diversiteit in een meer geschakeerde en globale cementgeschiedenis aan het licht. Het tweede luik neemt drie ambitieuze betonnen bouwprojecten onder de loep. Hieruit blijkt hoezeer verschillende koloniale bouwers worstelden met bouwen in de kolonie. De problemen tijdens die bouwprojecten tonen niet enkel de gebrekkige kennis en kunde van die actoren, maar brengen ook meer systemische problemen van de koloniale bouwindustrie aan het licht. | |