Mijn doctoraatsverhandeling analyseert de ontwikkeling van het ministeriële kantoorgebouw in België tijdens het interbellum. Ik wil hiermee een bijdrage leveren aan zowel de architectuurgeschiedenis als de politieke geschiedenis, en aantonen dat beide disciplines elkaar kunnen verrijken door onderlinge kruisbestuivingen. Concreet betekent dit dat ik stilsta bij de architecturale discoursen die m.b.t. overheidskantoren worden geproduceerd, alsook bij de beleidskeuzes en politieke beeldvorming rond deze architectuur. Ik kan bijgevolg aantonen dat het architecturaal modernisme in de jaren 1930 op een ruimere overheidssteun kon rekenen dan tot dusver werd aangenomen, wat zich vertaalde in pleidooien voor de bouw van een groot nieuw ministerieel kantoorcomplex in Brussel (1936-1940). Daarnaast ga ik uitgebreid in op de managementscomponent van de overheidsbureaucratie: hoe werden ambtenaren geacht zich te gedragen in de nieuw te bouwen kantoren? Op die manier breng ik een kleine (maar relatief invloedrijke) groep hervormingsgezinde "technocraten" in beeld, die zowel het interne architectuurbeleid als het interne managementsbeleid van de Belgische overheid op een radicaal nieuwe leest wilden schoeien. | |