Dit proefschrift bestudeert ontwerptheorieën van de laatste 40 jaar en hoe ze onze interpretatie van creativiteit in het ontwerpproces beïnvloeden. Rond de jaren 70 wordt in verschillende editorialen en academische settings gezocht naar nieuwe, alternatieve invullingen van de taak van architectuur door een intellectuele ordening in het creatief proces vast te stellen. Deze ordening moest de basis vormen van een nieuwe architectuur theorie en -kritiek. Er zijn verschillende redenen waarom vandaag regelmatig creativiteit als expertise het centrale onderwerp is van debat en theorievorming. Enerzijds kiezen de huidige theorieën om voort te bouwen op de theoretische productie van voorgaande generaties. Anderzijds zijn termen als design en creativiteit heilige gralen geworden voor menig discipline. Daarbij komt dat de herstructurering van het Europees academisch onderwijs een debat aanzwengelt door de falsifieerbaarheid van architecturaal ontwerp en creativiteit als onderzoeksmiddel en output in vraag te stellen. Door de recurrente positie van creativiteit in de theorievorming blijft een epistemologisch probleem fundamenteel aanwezig. Wanneer architectuurtheorie zich tot taak stelt om kennis over het creatief proces te legitimeren wordt ze geconfronteerd met de inherente paradox om een intellectuele ordening te projecteren in iets wat een entropisch proces lijkt te zijn. | |